- schoon
- {{schoon}}{{/term}}1 [vrij van vuil] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 propre; 〈bijwoord〉 de façon à être propre2 [mooi] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 beau/bel/belle; 〈bijwoord〉 bien3 [vrij van onkosten] 〈bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉 net4 [geheel en al] 〈bijwoord〉 bien♦voorbeelden:1 een schone motor • un moteur propre2 schone beloften • de belles promessesgeduld is een schone zaak • la patience est une belle choseFilips de Schone • Philippe le Belhet vrouwelijk schoon • les femmes, les beautés3 zij hield 300 gulden schoon over • il lui restait net 300 florins4 je hebt schoon gelijk • tu as bien raisonergens schoon genoeg van hebben • en avoir vraiment marre de qc.alles is schoon op • on a tout mangé
Deens-Russisch woordenboek. 2015.